Op 19 oktober begint Cinekid en daarom trok NRC op 9 oktober een volle pagina uit om het einde van de Nederlandse jeugdfilm aan te kondigen.
Cinekid, by the way, is volgens eigen zeggen
het grootste kindermediafestival ter wereld. Op de Westergas in Amsterdam en op bijna 40 locaties in het land, kunnen kinderen tussen de drie en veertien jaar nieuwe, bijzondere en opvallende films en televisieproducties bekijken en op ontdekkingstocht gaan in het MediaLab. Tijdens het festival vindt ook Cinekid for Professionals plaats: een internationale, meerdaagse bijeenkomst voor de kindermedia-industrie.
Van die somberheid valt op de website van Cinekid niets te merken, maar die is dan ook geheel gericht op het trekken van bezoekers, jong en oud, en professionals, wier webdeel ineens Engelstalig wordt.
Maar dienstdoende journalist André Waardenburg tekent op dat het Filmfonds alarm slaat, een 'recent onderzoek' toont: 'het aantal bezoekers aan als de productie van Nederlandse jeugdfilms nam flink af. De tijd dat ze rond de miljoen bezoekers haalden, ligt ver achter ons.'
En daar komt Cinekid.
De moordende concurrentie op de overvoerde bioscoopmarkt – vorig jaar werden er 480 films uitgebracht – speelt daarbij een grote rol. Cinekid, het festival voor kwalitatief hoogstaande kindermedia, luidt de noodklok. Erik Tijman, Hoofd Film & Televisie van Cinekid: „Wij maken ons vooral zorgen om de artistieke jeugdfilms. Die winnen in het buitenland prijzen, zoals Mijn bijzonder rare week met Tess, maar kunnen in Nederland op minder respect rekenen. Media besteden er weinig aandacht aan, subsidies lopen terug en er is relatief weinig ondersteuning en promotie vanuit filmtheaters. We staan nu op een kantelpunt. Minder geld zorgt voor nog minder jeugdfilms, minder bezoekers en minder opbrengsten. Die trend moet gekeerd worden.”
Films maken kost veel geld. De Nederlandse filmindustrie kan kennelijk niet zonder steun, stel ik vast. De filmmakers beamen dat, want op de site van het Filmfonds vind ik een oproep van fimmakers (niet per se van jeugdfilms) aan de overheid.
De ondertekenaars bepleiten onder meer dat de eindexploitanten van films en series in financiële zin duurzaam onderdeel worden van de Nederlandse filmproducties, door een systeem van heffingen en investeringsverplichtingen. Zo kunnen de filmmakers zich met behulp van deze financiële middelen beter en volwassener presenteren in de hedendaagse 'filmjungle'.
Wil de Nederlandse filmcultuur overleven, dan zal de filmketen een filmketting moeten worden.
Of de overheid even wil ingrijpen. Of de 'eindexploitanten' ook rechtstreeks zijn benaderd staat niet vermeld. Nu is de Nederlandse overheid niet zo van ingrijpen tegenwoordig, dus ik geef de filmmakers weinig kans.
Waardenburg tekent bij het bovengenoemde alarm van het Filmfonds aan:
Of dat lukt? In ander onderzoek geven tieners aan Nederlandse (jeugd)films te mijden vanwege „lage kwaliteit, met voorspelbare verhaallijnen en vaak dezelfde acteurs”. „Nederlandse films zijn voor zondagmiddag thuis op de bank.” 12- tot 15-jarigen gaan liever naar young adult-films als The Hunger Games, superheldenfilms of horror. Uitzonderingen zijn de populaire Carry Slee-verfilmingen „omdat hierin situaties voorkomen die hen ook kunnen overkomen”.
De grootste concurrent van de Nederlandse jeugdfilm is en blijft de Amerikaanse familiefilm, veelal animatie. 67 procent van de ondervraagde tieners prefereert die, slechts 23 procent kiest voor Nederlandse jeugdfilms, de rest heeft een voorkeur voor Europese kinderfilms.
Helaas vermeldt hij de bron van dat 'andere onderzoek' niet.
Na wat ander gezucht uit de filmwereld te citeren eindigt hij met filmmaker Nicole van Kilsdonk.
Van Kilsdonk is verbaasd dat de problemen nu pas geconstateerd worden: „Terwijl er overal symposia waren over de kinderfilm als het paradepaardje van de Nederlandse filmindustrie ging het al zichtbaar minder goed. Het Filmfonds heeft zitten slapen.” Van Kilsdonk is nuchter over de toekomst: „De klad zit met name in de artistieke jeugdfilms, maar ik weet de oplossing ook niet. We moeten de verwachtingen bijstellen. Veel meer dan tussen de 200.000 en 300.000 bezoekers wordt het niet meer.” Het paradepaardje is een bedreigde diersoort geworden.
Het valt op dat er twee categorieën worden onderscheiden: artistieke en commerciële films. Waarin dat verschil tot uiting komt wordt niet benoemd. Willen de filmmakers hun artistieke producten goed verdedigen en hun overtuigend voor het voetlicht brengen, dan zouden ze dat beter wel kunnen doen en bovendien andere benamingen moeten gebruiken.
Maar net als in literaire kringen valt het niet mee om het verschil tussen flutfilms en goede films overtuigend onder woorden te brengen. Erger, anders dan in de literatuurkritiek is het in de filmwereld heel gewoon om bezoekersaantallen tot criterium voor kwaliteit te verheffen. Het argument van Bul Super en Hiep Hieper, zaken zijn zaken, een goede film is een film die het goed doet. Uit het feit dat Abeltje in de gloriedagen van de jeugdfilm zoveel bezoekers trok, blijkt dan dat dit een goede film zou zijn.
Ik vrees dat filmmakers in hun pleidooi voor steun en aandacht middenstandsargumenten en culturele argumenten opeen hoop gooien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten